Antonius van Padua
Antonius van Padua leefde van 1195 tot 1231. Op 15-jarige leeftijd trad hij in bij de Augustijnen van Sao Vicente in Portugal. Hij vroeg in 1222 overplaatsing aan naar de priorij van Santa Cruz in Coimbra en studeerde daar theologie. De overbrenging van de overblijfselen van de relikwieën van de eerste franciscaanse martelaren van Marokko naar Coimbra deed hem besluiten over te gaan naar het franciscaanse Antoniusklooster aldaar met de wens in Marokko te gaan werken. Hij nam de naam van de kloosterpatroon aan en zo werd hij vanaf 1220 Antonius.
Ziekte dwong hem na enkele weken uit Marokko terug te keren, maar tijdens de terugreis dreef de wind het schip naar Messina in Sicilië. Hij nam deel aan het kapittel, vergadering van zijn orde in Assisi, waarna hij werd opgenomen in de kluizenarij van Montepaolo als kokshulp en in het huiswerk. Na zijn priesterwijding in 1222 werd men zijn gave tot preken gewaar, waarmee hij de volgende jaren preekte tegen de woeker en dwaalleraren in Noord-Italië in Zuid-Frankrijk, waar hij ook veel ketters (Katharen en Albigenzen) bekeerde. Het volk noemde hij de "ketterhamer".
Franciscus benoemde hem tot theologiedocent van zijn orde o.a. te Bologna. Na in 1227 provinciaal van zijn orde in Noord-Italië te zijn geworden, vestigde hij zich definitief in Padua. Een jaar na zijn overlijden werd hij door paus Gregorius IX al heilig verklaard en Pius XII nam hem in 1946 op onder de kerkleraren.
Als beeld wordt Antonius op vele wijzen voorgesteld, b.v. zoals in de kerk, als een jonge lange slanke man in een franciscaner habijt en met het kind Jezus op de arm. In de volksdevotie werd Antonius zeer populair als wonderdoener en daardoor ook als patroon van verloren zaken: vergelijk het schietgebedje: "Heilige Antonius, goede vrind, geef dat ik mijn (verloren voorwerp) vind." En Antoniusbrood was (sinds de 19e eeuw) een aalmoes voor de armen met het doel om op voorspraak van de H. Antonius verhoring bij God te vinden. Zijn feestdag is 13 juni.
Terug naar de vorige pagina